Samengestelde gassen die in de atmosfeer vrijkomen en stralingsenergie in het thermische infraroodgebied absorberen en uitstralen, zorgen dat de temperatuur op aarde stijgt. Dat draagt bij aan klimaatverandering. De broeikasgassen die worden veroorzaakt door menselijk toedoen zijn onder andere: koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), lachgas (N20), fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s), zwavelhesafluoride (SF6) en stikstoftrifluoride (NF3).
Broeikasgassen worden in drie groepen ingedeeld, volgens het Greenhouse Gas Protocol, een norm voor koolstofboekhouding en -rapportage.
Scope 1: directe CO2-uitstoot, veroorzaakt door eigen bronnen binnen de organisatie. Het betreft dan de uitstoot door eigen gebouw-, vervoer- en productiegerelateerde activiteiten. Denk hierbij aan eigen dieselgeneratoren en verwarmingsinstallaties, eigen (vracht)auto’s of de toepassing van koelvloeistof in koelapparatuur en klimaatinstallaties.
Scope 2: omvat indirecte uitstoot van de opwekking van ingekochte bronnen, zoals ingekochte elektriciteit, warmte, stroom en koeling.
Scope 3 omvat alle andere indirecte uitstoot van CO2, veroorzaakt door bedrijfsactiviteiten van een andere organisatie. Het gaat dan om uitstoot door bronnen die niet in het bezit zijn van de eigen organisatie en waar een bedrijf geen directe invloed op kan uitoefenen. Bijvoorbeeld de uitstoot veroorzaakt door de productie of winning van ingekochte grondstoffen of materialen en uitbestede werkzaamheden zoals goederenvervoer.
Een van de belangrijkste broeikasgassen; door menselijke activiteiten zoals ontbossing en verbranding van fossiele brandstoffen komt dit gas in de atmosfeer terecht. Natuurlijke processen zoals de groei van bomen en planten kunnen tijdens hun levensduur CO2 uit de atmosfeer opslaan.
Om de invloed van de verschillende broeikasgassen te kunnen optellen, worden emissiecijfers omgerekend naar CO2-equivalenten. De omrekening is gebaseerd op het Global Warming Potential (GWP) – dat is de mate waarin een gas bijdraagt aan het broeikaseffect.
Het opvangen en opslaan van CO2, waardoor het uit de atmosfeer is gedurende de levensduur van de plant of boom. Een houtproduct bestaat voor ongeveer 50 procent uit koolstof (C) in droge stof. Aan het einde van de levensduur kan de koolstof weer vrijkomen, bijvoorbeeld door verbranding, natuurlijke afbraak of door ontbinding op een stortplaats. Duurzaam bosbeheer ondersteunt het opslaan van CO2.
Coillte is verantwoordelijk voor het beheer van 440.000 hectare land, voornamelijk bestaande uit bossen. Het is de grootste bosbouwer en producent van gecertificeerd hout in Ierland. Coillte is ook de grootste aanbieder van openluchtrecreatie in Ierland, maakt windenergie mogelijk, produceert MDF en OSB-platen en voert natuurherstelprojecten van formaat uit.
Het bosbeheer van Coillte is als duurzaam gecertificeerd door de FSC®¹ (Forest Stewardship Council®) en de PEFC² (Programme for the Endorsement of Forest Certification). Zowel FSC® als PEFC zijn certificeringsprogramma's die bosbeheerders controleren en inspecteren om ervoor te zorgen dat hun werk voldoet aan strenge normen voor bosbeheer aan de hand van sociale, economische en milieucriteria.
Het bosbeheer van Coillte is als duurzaam gecertificeerd door de FSC®¹ (Forest Stewardship Council®) [certificeringsregistratiecode SA-FM/COC -000706] en de PEFC² (Programme for the Endorsement of Forest Certification [SA-PEFC-FM/COC-000706]). De Soil Association voert namens beide certificeringssystemen audits en inspecties uit bij bosbeheerders om ervoor te zorgen dat hun werk voldoet aan strenge normen voor bosbeheer aan de hand van sociale, economische en milieucriteria.
¹FSC® licentiecode FSC- C005714
²PEFC licentiecode PEFC/17-23-042
Wanneer de verwijderde en opgeslagen CO2-uitstoot in een product gelijk of lager ligt dan de uitstoot die vrijkomt bij het maken van het product, is het product klimaatneutraal.
Als de hoeveelheid CO2-uitstoot die vrijkomt bij het hele bouwproces nul of negatief is, of als er gebruik wordt gemaakt van compensaties, spreek je van klimaatneutraal bouwen. Klimaatneutraal bouwen vereist ook dat het bouwproject reductie in C02 aantoont, voordat het gebruik van compensaties wordt overwogen.
Als de hoeveelheid CO2-uitstoot door de operationele energie van het gebouw op jaarbasis nul of negatief is, is een gebouw energieneutraal. Zo’n gebouw is zeer energiezuinig en wordt gevoed door hernieuwbare energiebronnen.
Energieneutraal zijn vereist meestal een vermindering van het energiegebruik van het gebouw. De resterende uitstoot kan worden gecompenseerd, maar dat moet pas worden overwogen als de CO2-reductiegrenzen zijn bereikt. De mate waarin compensaties worden gebruikt in het kader van doelstellingen om klimaatneutraal te worden, kan variëren tussen verschillende sectoren en klimaatneutrale kaders.
CO2-compensatie staat voor een vermindering van 1 ton CO2 door CO2-beheerprojecten wereldwijd. Er zijn verschillende certificeringsregelen voor CO2-compensatie zoals Gold Standard, Verified Carbon Standard (VCS) en het VN-mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM). Deze regelingen hebben verificatieprocessen om dit te valideren en te certificeren. Deze certificaten kunnen bedrijven kopen om hun CO2-uitstoot te compenseren of verkopen als een bedrijf een lage of negatieve uitstoot heeft.
Als een product meer CO2 opslaat dan er voor de productie is vrijgekomen, spreek je van een CO2-negatief product.
Het compenseren van resterende CO2-uitstoot door de aankoop van een gelijkwaardige hoeveelheid CO2-compensaties. (zie ook C02-compensatie)
De totale hoeveelheid uitgestoten broeikasgassen (bijvoorbeeld de CO2-voetafdruk van een organisatie of de CO2-voetafdruk van het product), doorgaans uitgedrukt in kilogram of ton CO2e.
Opgenomen koolstof is de CO2-voetafdruk van een materiaal of product. Het gaat om de hoeveelheid broeikasgasuitstoot (BKG’s) die vrijkomen in de hele productieketen van het materiaal of een product. Het wordt vaak gemeten met hulp van een levenscyclusanalyse, waarbij de hele cyclus, van winning tot verwijdering aan het einde van de levensduur, wordt meegenomen. Alle activiteiten op het gebied van winning, vervoer, verwerking en vervaardiging van een materiaal of product worden bij de berekening meegenomen.
Zie: “opgenomen CO2”
Een levenscyclusanalyse (LCA) is een evaluatie van alle milieueffecten van een product of dienst. Met speciale rekenmodellen wordt in kaart gebracht hoe groot de invloed van de producten en de menselijke activiteiten die daarmee samenhangen zijn op het milieu. Dat begint bij de winning van grondstoffen en eindigt pas bij het hergebruik of de afvalverwerking. Deze methode heet ook wel de ‘wieg tot graf-methode’ (cradle to grave). Wie een kleiner deel van de keten wil bekijken, kan ook een LCA maken voordat een product de fabriek verlaat (cradle to gate) of totdat een product op de bouwplaats is aangekomen (cradle to site).
Net Zero Carbon for Manufacturers is defined in the same way as net zero for corporates. This requires the reducing of relevant organisational scope 1, 2, and 3 emissions (refer to “Scope of Emissions”) to zero, or to a residual level that is consistent with reaching net-zero emissions in alignment with the global 1.5°C reduction pathways.
Any residual emissions which cannot be reduced to zero must be neutralized via carbon removals at the net-zero target year as well as for any GHG emissions released into the atmosphere thereafter. Offsets should only be considered once actual carbon reduction limits have been reached. The extent offsets can be utilised under Net Zero targets can vary between different Net Zero frameworks.